Gewasbescherming
Het is niet overdreven te stellen dat de ontwikkeling van de landbouw de ontwikkeling van de moderne westerse maatschappij mogelijk heeft gemaakt. Neem bijvoorbeeld tarwe: in de middeleeuwen werd er per hectare maximaal 800 kg kilo geoogst, waarvan een deel weer moest worden gebruikt als pootgoed. De bevolking van Nederland bleef daardoor tussen 1650 en 1815 stabiel met 2 miljoen mensen.
Na de ontdekking van kunstmest in 1840 veranderde dat. Rond 1900 was de oogst gestegen naar 2000 kilo per hectare en was de bevolking gegroeid naar 5,1 miljoen mensen. Het aantal mensen dat in de landbouw daalde van 45% in 1850 tot 34% in 1900. Nu werkt 2,5% van de huidige beroepsbevolking in de landbouw. De tarweoogst is gegroeid naar 9 ton per hectare. Met als belangrijke reden: de ontwikkeling van steeds effectievere gewasbeschermingsmiddelen.
De andere kant
In 1962 waarschuwde Rachel Carson voor de keerzijde van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Ze liet zien dat het veelgebruikte beschermingsmiddel DDT ook zeer nadelige consequenties had voor gezondheid en de natuur.
In Nederland werd hierop vrijwel onmiddellijk de eerste Bestrijdingsmiddelenwet (1962) van kracht en werd het Bureau Bestrijdingsmiddelen, later Ctgb, opgericht. Dit College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbood het gebruik van DDT in 1973. Voortaan worden ‘Plant Protection Products’ (verder: PPP) uitgebreid getest voordat ze op de markt mogen verschijnen. Vanaf 1991 toetst men volgens de Europese regels (EFSA).
Dit is echter duur. Volgens een studie van de brancheverenigingen in de USA en Europa zijn de kosten van ontdekking en ontwikkeling van een nieuw actief ingrediënt tussen 2000 tot 2008 gestegen met bijna 40% tot $256 miljoen. De oorzaak daarvan is de steeds strengere regelgeving. Maar is het dan dus wel veiliger geworden?
Recente ontwikkelingen
Al sinds 1990 probeert de overheid om het gebruik van PPP te verminderen. Dat lijkt te lukken. In 1995 verbruikte de Nederlandse landbouw gemiddeld bijna 18 kilo per hectare, nu is dan nog maar 7 kilo (tegen het Europees gemiddelde 5 kg/ha).
Maar een belangrijk verschil tussen PPP en andere stoffen uit de landbouwsector (zoals mest, fosfaat en stikstof) is dat PPP géén homogene eenduidige stof zijn. De middelen werden steeds krachtiger. Zo is het insecticide Imidacloprid maar liefst 7.000 keer giftiger voor bijen dan DDT. Van een veelgebruikt insecticide Deltamethrin zijn vier suikerklontjes (16 gram) genoeg om het hele IJsselmeer vervuilen.
Bovendien is er weinig overzicht. Van de 423 goedgekeurde werkzame stoffen in de EU (waarvan slechts 74 laag risico) kent men er meestal maar één: glyfosaat.
Kritiekpunten
De zorgen over pesticiden nemen toe, zeker sinds de plotselinge afname van insecten en vogels in de jaren ’90, en de opkomst van neurologische aandoeningen zoals Parkinson.
Kritiekpunten op de huidige gang van zaken zijn dan onder meer:
- Alleen fabrikanten testen hun product (in gecertificeerde laboratoria); de overheid (Ctgb) controleert alleen de testgegevens die door de aanvrager worden aangeleverd;
- Fabrikanten mogen zelf een Europees goedgekeurd landelijk instituut kiezen (hier: het Ctgb) en de financiering van deze instituten is afhankelijk van de leges;
- Door het beperkt aantal fabrikanten (de helft van de wereldmarkt is in handen van de 2 grootste bedrijven) is het onderhouden van een goede relatie tussen instituut en klant (te) belangrijk;
- Gedrag PPP in de praktijk komt vaak niet overeen met lab-testen inzake persistentie, verspreiding, giftigheid voor verschillende organismen;
- Effecten worden weggeschreven (sterfte bijen door Varoa-mijt, klimaatverandering, stikstof, Glyfosaat in wasmiddelen?);
- Onduidelijke relatie met ernstige ziektes (kanker, Parkinson, ALS) en gebruik PPP. In Frankrijk is Pakinson beroepsziekte agrarische sector, diverse neurologen twijfelen;
- Evidente tekortkomingen in het onderzoek (synergie-effecten, lange termijn effecten, bio accumulatie) worden niet direct opgepakt/ kunnen niet worden opgepakt;
- Duidelijke effecten in de natuur: Internationaal onderzoek legt link met insectensterfte, vogelsterfte;
- Niet alle effecten zijn direct zichtbaar, ook door aantasting van de vruchtbaarheid of weerstand, kan een soort verdwijnen;
- Effecten zijn vaak soortspecifiek, niet alle effecten op alle soorten kunnen worden getest;
- Fabrikanten nemen geen verantwoordelijkheid.
De rechter
Rechters nemen deze kritiekpunten serieus. In een zaak uit 2023 over een lelieteler in Boterveen oordeelde de rechter dat op dat moment nog niet goed getest kon worden of het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel een verhoogd risico op neurodegeneratieve ziektes met zich brengt. Zeker bij lange-termijn effecten en effecten van gecombineerd middelengebruik.
De Europese rechter oordeelde bovendien dat wetenschappelijke inzichten en technische kennis tijdens de looptijd van een toelating kunnen veranderen. Stoffen worden daarom steeds maar tijdelijk toegelaten (voor 7 tot 15 jaar). Door hoge kosten en beperkte handhaving worden herkeuringen vaak uitgesteld, volgens PAN-Nederland.
De meest recente ontwikkeling (april 2025), is dat door de Raad van State is bepaald dat er meer onderzoek nodig is naar de gevolgen voor de natuur bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de lelieteelt. Uit het beschikbare onderzoek kan namelijk niet uitgesloten worden dat deze middelen negatieve gevolgen hebben voor natuurgebieden (Natura 2000). Bij twijfel moet een natuurvergunning worden aangevraagd.
De gemeentelijke praktijk
Deze kwestie richtte zich tot voor kort met name op de bollen-, bomen- en fruitteelt, waar van oudsher veel gebruik wordt gemaakt van PPP. Om bouwplannen buiten de bebouwde kom niet onmogelijk te maken, namen gemeenten daarom vaak een ‘spuitvrije zone’ van 50 meter op in bestemmingsplannen rondom woningen of andere ‘gevoelige functies’.
Lastig daarbij is namelijk dat altijd uit moet worden gegaan van de “representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan”.
Dus ook bij bedrijven waar in het verleden geen spuitzones nodig waren, moet dus rekening worden gehouden met deze 50 meter, als het een realistisch scenario is dat op deze gronden wel aanzienlijke hoeveelheden PPP gebruikt gaan worden.
De Achterhoek
Omdat in de Achterhoek nauwelijks sprake is van bollen-, bomen- en fruitteelt, zijn er maar weinig gemeenten die in de bestemming- en omgevingsplannen iets hebben opgenomen over het gebruik van PPP. Dat begint nu te veranderen.
Door een strengere rechtspraak moet er vanaf 2024 ook rekening moet worden gehouden met het gebruik van PPP in de aardappelteelt, wat wél een gangbare teelt is in de achterhoek. Deze teelt wordt bij een “agrarische bestemming” vrijwel nooit uitgesloten. Maar hierdoor moet nu dus ook in de Achterhoek rekening gehouden worden met spuitzones bij woningbouwprojecten. Het gaat immers om een realistische mogelijkheid dat forse hoeveelheden PPP worden gebruikt op een kleine afstand van omwonenden.
Wat altijd voorop moet staan is de gezondheid van omwonenden. En zoals uit alle ontwikkelingen blijkt, is daar ook echt reden toe.